Bill of Rights, formeel een wet die de rechten en vrijheden van het subject verklaart en de kroonopvolging regelt (1689), een van de basisinstrumenten van de Britse grondwet, het resultaat van de lange 17e-eeuwse strijd tussen de Stuart-koningen en het Engelse volk en parlement. Het omvatte de bepalingen van de Verklaring van Rechten, waarvan de aanvaarding de voorwaarde was geweest waarop de troon, geacht te zijn ontruimd door James II, werd aangeboden aan de prins en prinses van Oranje, daarna Willem III en Maria II. Met de Toleration Act (1689), die religieuze tolerantie verleent aan alle protestanten, de Triënnale Act (1694), waarbij elke drie jaar algemene verkiezingen worden gehouden, en de Act of Settlement (1701), die voorziet in de Hannoveraanse opvolging, de Bill of Rechten vormden het fundament waarop de regering rustte na de Glorieuze Revolutie (1688-1689). Het was bedoeld om geen nieuwe principes in te voeren, maar alleen om de bestaande wet expliciet te verklaren. De revolutieschikking maakte de monarchie echter duidelijk afhankelijk van de wil van het parlement en zorgde voor een vrijheid van willekeurige regering waar de meeste Engelsen in de 18e eeuw bijzonder trots op waren.
Het belangrijkste doel van de daad was ondubbelzinnig om verschillende praktijken van James II onwettig verklaren. Tot dergelijke praktijken behoorden onder meer het koninklijk voorrecht om in bepaalde gevallen af te zien van de wet, de volledige opschorting van wetten zonder de toestemming van het parlement, en het heffen van belastingen en het in stand houden van een permanent leger in vredestijd zonder specifieke parlementaire toestemming. Een aantal clausules trachtte koninklijke inmenging in parlementaire aangelegenheden uit te bannen, waarbij werd benadrukt dat verkiezingen vrij moeten zijn en dat leden volledige vrijheid van meningsuiting moeten hebben. Ook werden bepaalde vormen van inmenging in de rechtsgang verboden. De handeling had ook betrekking op de naaste opvolging van de troon, waarbij deze werd verrekend met de erfgenamen van Mary, vervolgens met die van haar zus, daarna met koningin Anne en vervolgens met die van William, op voorwaarde dat ze protestanten waren.